Jos de Mul on Sun, 31 May 1998 15:27:48 +0200 (MET DST)


[Date Prev] [Date Next] [Thread Prev] [Thread Next] [Date Index] [Thread Index]

nettime-nl: Transhumanisme 2/2


Conceptversie 1.0
TRANSHUMANISME 2/2 
De convergentie van  evolutie, humanisme en informatietechnologie


2 Evolutionair toeval, versnelling en technologie


We have become, by the power of a glorious evolutionary accident called
intelligence, the stewards of life's continuity on earth. We did not ask for
this role, but we cannot abjure it. We may not be suited for it, but here we
are.

Stephen Jay Gould


Het (trans)humanistische postulaat dat de mens deel uitmaakt van een zich
voortdurend ontwikkelende natuur en aan haar wetten onderworpen is, is niet
in de laatste plaats geïnspireerd door Darwins evolutietheorie. Naast
Copernicus heeft waarschijnlijk geen enkele wetenschapper zo'n belangrijke
bijdrage geleverd aan de tot standkoming van het moderne wereldbeeld en de
daarmee gepaard gaande doorbreking van het religieuze wereldbeeld dat in de
daaraan voorafgaande eeuwende in Europa heerste.  Het transhumanistische
programma trekt de interpretatie van het verleden van de evolutietheorie
door naar de toekomst. 
	Volgens de huidige inzichten van de evolutietheorie stamt al het leven op
aarde af van gemeenschappelijke 'voorouders', primitieve micro-organismen
die	 ongeveer 4 miljard jaar geleden in de oceanen zijn ontstaan. Darwins
centrale these is dat de ontwikkeling van het leven zich voltrekt via een
proces van natuurlijke selectie. Dit proces berust op het verschijnsel dat
zich bij de reproductie van organismen altijd een bepaalde variatie voordoet
in het nageslacht en dat in de strijd om de schaarse levensbronnen de
individuen die het best aangepast zijn aan hun steeds veranderende omgeving
de meeste kans hebben zich succesvol voort te planten.  Vooral wanneer
organismen zich in verschillende omgevingen onafhankelijk van elkaar
ontwikkelen, kunnen ze zich in de loop van de tijd tot verschillende soorten
evolueren. In dit proces van diversificatie zijn in de loop van deze
miljarden jaren durende ontwikkeling tientallen miljoenen verschillende
soorten ontstaan (waarvan er momenteel zo'n vier miljoen zijn beschreven),
die met andere verwante soorten deel uitmaken van biologische geslachten,
families, orden, klassen, phyla en rijken. De mens is naar evolutionaire
maatstaven gemeten een bijzonder recente verschijning.  De homo sapiens, de
huidige mens, is niet meer dan enkele honderduizenden jaren oud. Wanneer we
de evolutie van het leven als een dag voorstellen, verschijnt de mens pas
anderhalve minuut voor middernacht op het toneel en eindigt de prehistorie
pas een seconde voor twaalf.
	Een fundamenteel inzicht van het (neo)darwinisme, dat overeenstemt met en
ongetwijfeld van invloed is geweest op de ontwikkeling van de
(trans)humanistische postulaten, is dat de evolutie niet volgens een bepaald
plan verloopt, maar in meer dan een opzicht in het teken staat van blind
toeval.  De voor de ontwikkeling cruciale variatie in het nageslacht is
afhankelijk van toevallige mutaties die optreden in het genetische materiaal
(wat enkele tientalen malen per miljoen kopiën gebeurt en bij een deel
daarvan daadwerkelijk leidt tot voor de strijd om het bestaan relevante
afwijkingen), van toevallige fluctuaties van de frequenties van de genen van
een generatie op de andere (genetische drift), van de toevallige
recombinatie van eigenschappen in het geval van geslachtelijke voorplanting,
en van toevallige veranderingen in het milieu van het organisme
(veranderingen van klimaat, verschuiving van continenten, meteoorinslagen
etc.). Toevalligheden zijn bovendien niet alleen werkzaam op het niveau van
de genen, maar spelen hun rol overal waar natuurlijke selectie zich
voordoet, dus ook in de omgang tussen individuele organismen, biologische
soorten, culturen en denkbeelden ('memen'). 	
	Een ander, door Stephen Jay Gould verwoord inzicht dat de afgelopen
decennia terrein heeft gewonnen in de evolutietheorie is dat de evolutie
geen gradueel proces is, maar met sprongen en in vlagen verloopt.  Wanneer
een soort een bepaald evenwicht bereikt, verandert deze vaak gedurende lange
tijd niet meer. In het licht van de fundamentele rol van het toeval in het
patroon van de evolutie niet langer worden beschouwd als een eenvoudige
'kegel van toenemende diversiteit', maar dient het daarentegen te worden
beschouwd als een proces van diversificatie én decimering. In de evolutie
hebben zich namelijk herhaaldelijk periodes van massaal uitsterven
voorgedaan, waarna er  een explosie plaatsvond van vaak radikaal
verschillende nieuwe levensvormen, die in betrekkelijk korte tijd alle
beschikbare ecologische niches bezetten, maar waarvan als gevolg van de
natuurlijke selectie vervolgens het merendeel verdwijnt en slechts een
gering aantal zich verder ontwikkelt. Een voorbeeld daarvan is is de massale
extinctie aan het einde van het Precambrium (ca. 570 miljoen jaar geleden),
die werd gevolgd door de 'Cambrische explosie': een geconcentreerde
diversificatie van meercellige dieren, waarin tientallen nieuwe phyla
(fundamenteel verschillende grondvormen van lichaamsbouw) ontstonden.  Ook
in dit geval  werd deze diversificatie gevolgd door een decimering. De
overgebleven levensvormen ontwikkelden zich vervolgens in een veelheid aan
klassen, orden, families, geslachten en soorten. Wanneer de door
toevalligheden bepaalde decimering in het Cambrium anders was uitgevallen,
en de Pikaia (de voorloper van het phylum der chordadieren, waartoe ook de
homo sapiens behoort) in de natuurlijke selectie ten onder zou zijn gegaan,
dan zou het leven op aarde nu een totaal ander aanzien hebben gehad en zou
de homo sapiens in het geheel niet zijn ontstaan. Aangezien de evolutie
tendeert naar steeds complexere levensvormen, zou het allerminst uitgesloten
zijn dat er andere intelligente wezens zouden zijn ontstaan. Maar de kans
dat ze qua lichaamsbouw of intelligentie op de mens zouden lijken is
uitermate klein.
	Met de toenemende complexiteit van het leven hangt ook het proces van
versnelling samen dat kenmerkend is voor de evolutie. Na het ontstaan van de
eerste eenvoudige eencelligen (prokaryoten) tussen 4 en 3,5 miljard jaar
geleden, duurde het bijna  2 miljard jaar voordat deze zich hadden
geëvolueerd tot complexere eencelligen met een kern met genetisch materiaal
(eukaryoten). Daarna gingen er ruim 1,4 miljard jaar overheen voordat (580
miljoen jaar geleden) de eerste meercelligen op het toneel verschenen. Niet
lang na de 'Cambrische explosie' verschijnen de eerste gewervelden in zee en
vanaf 400 miljoen jaar geleden verplaatste een deel van het leven zich naar
het land en ontwikkelden zich de de eerste planten, insecten en amfibieën.
Rond 350 miljoen jaar geleden verschijnen dan de eerste reptielen, die zich
ontwikkelen tot reusachtige dinosauriërs, die tussen 200 en 65 miljoen jaar
geleden de heerschappij over aarde hadden. Na hun plotselinge uitsterven
(een tweede voorbeeld van massale extinctie, die volgens een populaire
hypothese werd veroorzaakt door de inslag van een meteoriet op aarde), komen
de zoogdieren en vogels op een naar evolutionaire maatstaven uiterst snelle
wijze tot ontwikkeling. De ontwikkeling van de orde van de primaten kwam
ongeveer 5 miljoen jaar geleden in een stroomversnelling, toen de voorouder
van de mens zich afscheidde van onze met de mensapen gemeenschappelijke
voorouder. Deze Australopethicus ontwikkelde zich vervolgens via de homo
habilis (2,4-1,8 miljoen jaar geleden), de homo erectus (1,8 miljoen-300.000
jaar gelden) en de archaische homoïden (ca. 300-50.000 jaar geleden) tot de
moderne mens, de homo homo sapiens (ca. 50.000 jaar geleden). Ofschoon de
mens zich sindsdien anatomisch niet verder heeft ontwikkeld, is de
biologische evolutie gevolgd door een culturele en technische (r)evolutie,
die in termen van tienduizenden en vervolgens in duizenden, honderden en nu,
in het tijdvak van de informatietechnologie, wellicht zelfs in tientallen
jaren moet worden gemeten. 
	Deze versnelling is het gevolg van de toenemende complexiteit van
organismen en de daarmee gepaard gaande toename in genetische variatie. Er
bestaat namelijk een recht evenredige correlatie tussen de mate van
genetische variatie en de snelheid van de evolutie. Wanneer de variatie
toeneemt (bijvoorbeeld op het moment dat de eukaryotische cel met een kern
met chromosomenparen ontstaat, waardoor geslachtelijke voortplanting
mogelijk wordt en daarmee een voortdurende recombinatie van het genetisch
materiaal), wordt de keuzemogelijkheid van de de natuurlijke selectie
vergroot en gaat de evolutie over in een hogere versnelling. De voortdurende
toename van complexiteit en heterogeniteit van organismen én hun omgeving
heeft ertoe geleid dat de evolutie van het leven gekenmerkt wordt door een
exponentiële versnelling die tot op heden voortduurt.  
	Deze versnelling neemt niet weg dat deze evolutionaire ontwikkelingen
onderworpen blijven aan blind toeval. Dat wil zeggen, tot het moment dat er
met de homoïden een (sub)familie ontstaat die dankzij haar intelligentie het
toeval ten dele naar haar hand kan zetten en daarmee het vermogen verwerft
zelf in grijpen in de verdere evolutie van het leven. Bij de de homoïden
zijn culturele 'mutaties', zoals de uitvinding van het vuur, het conserveren
van voedsel en het gebruik van steeds geavanceerdere werktuigen, een steeds
belangrijkere factor in het proces van de evolutiegeworden.  Culturele
'mutaties' zijn niet uitsluitend, zoals in de biologische evolutie,
afhankelijk van toeval, maar worden vaak doelbewust voortgebracht.  Cultuur
kan, zoals ik elders uitvoeriger dan ik hier kan doen heb betoogd, worden
beschouwd als een poging om het blinde toeval te bedwingen.  Met name de
moderne wetenschappen en techniek hebben de mens krachtige instrumenten in
handen gegeven om het voor de natuurlijke selectie vereiste toeval naar de
hand te zetten. Dat heeft ook zijn neerslag op de biologische evolutie, die
onderwerp wordt van een niet-natuurlijke selectie. Door teelt wordt de
toevalligheid van de genetische recombinatie onderworpen aan een menselijk
ontwerp en met behulp van genetische manipulatie worden zelfs de voorheen
toevallige genetische mutaties onderwerp van technisch beheer. Uiteindelijk
heeft de mens daarmee zeggenschap gekregen over zijn eigen evolutie.  De
mens is daarmee het eerste dier geworden dat in staat is zijn eigen
evolutionaire opvolgers te creëren.  En dat hoeven zelfs niet per se op
koolstof en water gebaseerde levensvormen te zijn zoals we die tot op heden
kennen op aarde. We kunnen daarbij ook denken aan op silicium gebaseerd
kunstmatig leven (AL) en kunstmatige intelligentie (AI) of aan cyborgs,
halforganische, half machinale tussenvormen.
	In dit kader is de ontwikkeling van de informatietechnologie en
informationistische wetenschappen van cruciaal belang.  Op
informatietechnologie gebaseerde wetenschappen als artificial physics en
artificial life worden, anders dan de klassieke mechanische wetenschappen,
niet zozeer gedreven door de vraag hoe de werkelijkheid is, maar hoe deze
zou kunnen zijn. Deze 'modale wetenschappen' zijn niet langer primaire
gericht op nabootsing van de natuur, maar veeleer op de creatie van nieuwe
natuur.  Met behulp van een computersimulatie van de evolutie kunnen niet
alleen talloze alternatieve evoluties tot virtuele realiteit worden gemaakt,
maar deze alternatieven kunnen door middel van genetische manipulatie
desgewenst ook in de fysische natuur worden verwerkelijkt.  Omgekeerd worden
inzichten uit de evolutietheorie ook toegepast bij de ontwikkeling van
kunstmatige levensvormen. Een van de redenen van het echec van het klassieke
AI-onderzoek was dat geprobeerd werd kunstmatige intelligentie top down te
programmeren. Omdat het aantal mogelijke wederzijdse interacties tussen de
instructies in een softwareprogramma bij een lineaire toename van het
aantral regels code exponentieel toeneemt, worden de programmeur al snel
geconfronteerd met een onhanteerbare complexiteit.  Om die reden heeft de
bottom up benadering de afgelopen jaren aan populariteit gewonnen in het AI-
en AL-onderzoek. Bij deze benadering worden AI- en AL-programma's zo
geprogrammeerd (o.a. door gebruik te maken van genetische of
evolutionistische algoritmen) dat zij zich in een proces van (on)natuurlijke
selectie zelf verder kunnen ontwikkelen. Deze benadering, zo stelt Moravec
in zijn publicaties na Mind Children, heeft bovendien op download-procedure
voor dat hij niet gebukt gaat onder de last van de evolutionaire bagage van
het menselijk lichaam.  
	In het licht van de voorafgaande evolutie van het leven op aarde is het
niet ondenkbaar dat deze dankzij de informatietechnologie opnieuw een
explosie te zien zal geven van radicaal verschillende, op verschillende
grondschema's van lichaamsbouw (phyla) gebaseerde levensvormen, die tezamen
een nieuw rijk (of wellicht zelfs een variëteit aan rijken) in de taxonomie
van het leven zullen vormen naast de bestaande rijken van de Animalia,
Plantae en Fungi, Protista (eencelligen met een complexe cel) en Monera
(eenvoudige eencelligen). En als de evolutionaire geschiedenis zich
herhaalt, kunnen we na een korte periode waarin deze veelheid van
verschillende nieuwe levensvormen alle niches in de natuurlijke, culturele
en (vooral ook) virtuele wereld hebben bezet, opnieuw een decimering
verwachten, waarna een gering deel daarvan daarvan de fakkel van de evolutie
verder zal dragen.
	In de vorige paragraaf merkte ik al op dat veel technieken die vereist zijn
voor de realisatie van de drie geschetste alternatieven (genetische
manipulatie van het menselijke organisme, de constructie van cyborgs en de
ontwikkeling van kunstmatig leven en kunstmatige intelligentie) reeds
realiteit of op zijn minst in ontwikkeling zijn. Wanneer we bovendien de
exponentiële versnelling van de evolutie serieus nemen, dan kunnen we ons
ook niet troosten met de gedachte dat het onze tijd nog wel zal duren. Zelfs
het echech van het met overspannen verwachtingen omgeven kunstmatig
intelligentie-onderzoek geeft daartoe geen reden. Kenmerkend voor
exponentiële ontwikkelingen is dat we geneigd zijn hun effecten op korte
termijn te overschatten, terwijl we hun effecten op de wat langere termijn
meestal schromelijk onderschatten. 
	Ook een deel van de fundamentele kritiek die van verschillende zijden - ik
denk daarbij aan filosofen als Searle, Dreyfus en Lyotard  - is ingebracht
tegen de vooronderstellingen van het transhumanistische programma geeft
mijns inziens weinig reden om dit programma als niet plausibel af te wijzen.
Een belangrijk deel van deze kritiek gaat namelijk ten onrechte uit van de
antropocentrische vooronderstelling dat de mens de maat is van iedere vorm
van kunstmatige intelligentie en kunstmatig leven. Wanneer bijvoorbeeld
wordt beargumenteerd dat computers nooit echt intelligent zullen zijn,
bewustzijn zullen bezitten of echte ervaringen zullen hebben, dan gaat men
er daarbij (nog geheel afgezien van de vraag of deze kritiek hout snijdt of
niet), al te gemakkelijk uit dat de (in organische lichamen gesitueerde)
vorm van intelligentie die in homo sapiens sapiens tot ontwikkeling is
gekomen, de maatstaf voor intelligentie überhaupt is. Dit
'koolstofchauvinisme' is nogal kortzichting. Vliegtuigen kunnen net als
vogels vliegen, maar ze danken dat vermogen niet aan een letterlijke
nabootsing van de vleugels van vogels.  Ook kunstmatig leven en kunstmatige
intelligentie hoeft geen letterlijke nabootsing van organisch leven en
organische intelligentie te zijn om essentiële kenmerken (zoals het vermogen
tot reproductie, creativiteit en het vermogen tot leren) daarmee te delen.
Zo delen computervirussen, ondanks het feit dat reproductiewijze materieel
afwijkt van die van natuurlijke virussen, met deze virussen een aantal
belangrijke kenmerken. Zelfs wanneer kunstmatig, op silicium gebaseerde
levensvormen nooit het stadium van (menselijk) bewustzijn zouden bereiken,
is het denkbaar dat ze zich op een andere, zo niet meer succesvolle wijze
dan de mens zullen handhaven in de ontwikkeling van het leven. 
	Vanaf het einde van de oude steentijd (paleolithicum) tot aan de nieuwe
steentijd (neolithicum) ontwikkelde zich de mens zoals we die nu nog kennen
(homo sapiens sapiens). Daarmee kwam een vorm van intelligentie tot leven,
die op wezenlijke punten afweek van voorafgaande vormen van organische
intelligentie en die de evolutie van het leven op aarde een nieuwe wending
gaf. Misschien staan we wel aan de vooravond van de nieuwste steentijd,
waarin het intelligente leven op aarde een voor de mens onherkenbare nieuwe
vorm en richting zal krijgen. En wie weet zal de mens dan het lot delen van
de ontelbare soorten voor hem die als een (al dan niet levend) fossiel zijn
achtergebleven in de Odyssee van het leven door ruimte en tijd.


3 Lastige vragen voor humanisten


No popular ethical system yet, be it humanist or religion-based, has shown
itself able to face the challenges that already confront us. How many people
should occupy the earth? What sort of people should they be? How should we
share the available space. Clearly, we must change our ideas about making
additional children. Individuals are now conceived by chance. Someday,
instead, they could be "composed" in accord with considered desires and
designs. … What kind of things should our "mind-children" know? How many of
them should we produce, and who should decide their attributes?

Marvin Minsky 


Het behoeft nauwelijks betoog dat het transhumanistische project, dat in het
werk van Moravec een expliete en radicale verwoording vindt, maar in feite
(al of niet geïntendeerd) een belangrijk deel van de agenda dicteert van de
nieuwe informationistische wetenschappen, een fundamentele uitdaging
betekent voor het humanisme. Op een veel letterlijkere en radicalere wijze
dan het 'goede' postmodernisme ooit heeft gedaan, verkondigt het 'slechte'
postmodernisme het einde van de mens. Het gaat hier immers niet langer
uitsluitend om een kritiek op een antropocentrische denkwijze; het
voortbestaan van de mens zelf wordt op het spel gezet. Wat humanisten
daarbij onheilspellend in de oren zou moeten klinken, is dat dit gebeurt uit
naam van humanistische waarden als rationaliteit, autonomie, zelfbeschikking
en zelfontplooiing. Het transhumanisme radicaliseert daarbij het
humanistische streven "het leven tot zijn hoogste mogelijkheden te brengen"
tot een oproep tot zelfoverstijging van de biologische soort mens.
	 Transhumanisten beroepen zich daarbij niet alleen op de evolutietheorie,
waarin wordt betoogd dat dit proces van zelfoverstijging inherent is aan het
leven, maar ook op de levensfilosofie van Nietzsche.  Ook in Nietzsche's
filosofie wordt zelfoverstijging als een wezenlijk kenmerk voor het leven
beschouwd: "Alle grote dingen gaan door hun eigen toedoen ten gronde, door
een daad van zelfopheffing: daartoe dwingt hen de wet van het leven, de wet
van de noodzakelijke 'zelfoverwinning' is de essentie van het leven".   "En
dit geheim heeft het leven zelf tot mij gesproken: 'Zie, zo sprak het, ik
ben dat, wat altijd zichzelf moet te boven komen'".  De mens vormt hierop
geen uitzondering. Deze is, in Nietzsche's beroemde woorden in Also Sprach
Zarathustra, "een koord, geknoopt tussen dier en Übermensch, - een koord
boven een afgrond".  Het transhumanistische project is gericht op een
technologische realisering van de Übermensch of, zoals de extropist Max More
het uitdrukt, "het hogere wezen dat als potentieel in ons wacht om te worden
geactualiseerd".  
	Gesteld dat het leven inderdaad door zelfoverstijging wordt gekenmerkt, dan
kan men daar vanzelfsprekend niet uit afleiden dat we deze zelfoverstijging
ook zouden moeten nastreven. Maar zoals reeds werd opgemerkt steunt het
pleidooi voor zelfoverstijging op humanistische idealen: "De Verlichting en
het humanistische perspectief hebben ons geleerd dat vooruitgang mogelijk
is, dat het leven een groot avontuur is, en dat rede, wetenschap en goede
wil ons kunnen bevrijden van de beperkingen van het verleden. … Ieder mens
is slachtoffer van veroudering en dood. Voor transhumanisten is de dood een
niet langer te tolereren lot".  Wanneer we toestaan en zelfs toejuichen dat
de moderne medische wetenschap en techniek voorheen dodelijke ziekten met
succes bestrijden, welke bezwaren kunnen er dan worden ingebracht tegen het
streven het leven te verbeteren door lichaam en geest aan te passen? En
welke redenen zouden zouden we kunnen aanvoeren tegen het streven de mens te
transformeren tot een superieure, posthumane levensvorm? Deze vragen lijken
mij letterlijk van levensbelang voor het humanisme op de drempel van de
eenentwintigste eeuw. Temeer omdat dankzij het evolutionaire toeval dat ons
begiftigd heeft met intelligentie en verbeelding, onze toekomst geenszins
vastligt, maar mede afhankelijk is van de de keuzen die we maken. 
	Weliswaar, en dat is de wijze les van het 'goede' postmodernisme die we
niet mogen vergeten, is onze keuzevrijheid op vele manieren beperkt. Onze
fundamentele eindigheid maakt dat onze inzichten en kennis altijd historisch
en cultureel beperkt zijn en wij altijd slechts te kiezen hebben uit een
beperkt aantal alternatieven, waarvan we de consequenties bovendien nooit
volledig kunnen overzien. Naarmate onze cultuur complexer wordt en we op een
meer fundamenteel niveau ingrijpen in de natuur, neemt het aantal
onvoorziene en onvoorzienbare consequenties van ons handelen sterk toe. Mede
daardoor verkrijgen onze culturele en technische scheppingen een eigen
gewicht en dynamiek, die maakt dat we ze op den duur nooit volledig in de
hand hebben. In combinatie met de laatkapitalistische markteconomie maakt de
technologie zelfs de indruk een autonoom voorthollend systeem te zijn. Met
de evolutionistische, bottom up benadering van het scheppen van kunstmatig
leven en kunstmatige intelligentie lijken we bovendien doelbewust afstand te
doen van wat ons aan beheersing is gegeven. Maar misschien is het ook wel
antropocentrische hoogmoed te menen dat het ons gegeven zou zijn de
ontwikkeling te kunnen en moeten controleren. Ligt het niet meer voor de
hand dat onze mind children op een gegeven moment zelf de
verantwoordelijkheid zullen (moeten) nemen over hun ontwikkeling? Zullen we
niet moeten accepteren dat, om de titel van een boek van Kelly te citeren,
de ontwikkeling vanuit het perspectief van de mens bezien zowel feitelijk
als normatief steeds meer Out of Control geraakt?  
	Maar hoe beperkt de speelruimte van de menselijke interventie ook is, en
hoe veel beperkter hij in de toekomst mogelijk ook nog wordt, zij is
allerminst afwezig. Zeker wanneer we bedenken dat de evolutie een chaotisch
proces is dat wordt gekenmerkt door een 'gevoelige afhankelijkheid van de
begintoestand' , waardoor uiterst kleine variaties bij aanvang enorme
gevolgen kunnen hebben voor de verdere ontwikkeling van het ecologische
systeem. Omdat we momenteel aan het begin staan van een ontwikkeling, brengt
onze kleine speelruimte een grote verantwoordelijkheid met zich mee.  Dit
noopt tot een fundamentele bezinning op de vraag of, en zo ja, in hoeverre
en op welke wijze wij onze zelfoverstijging actief moeten bevorderen. 
	Bij de beantwoording van deze vragen kunnen humanisten zich niet verlaten
op een aantal traditionele strategieën, aangezien deze in het licht van de
humanistische postulaten (zie §1) hun geldigheid hebben verloren. Dat geldt
bijvoorbeeld voor de afwijzing van het transhumanistische programma omdat
het de gegeven orde in de natuur zou doorbreken Binnen het humanistische
wereldbeeld is deze orde echter geen onveranderlijke (al of niet door God
geschapen) orde, maar een dynamisch, door een veelheid van toevallige
factoren gestuurd proces. Evenmin kan de kunstmatigheid van het beoogde
trans- en posthumane leven programma een reden zijn het af te wijzen.
Homoïden zijn, ten minste vanaf het moment dat de homo habilis  de eerste
stenen werktuigen vervaardigde, in feite altijd al cyborgs geweest. Zeker de
'van nature kunstmatige'  homo sapiens sapiens is van meet af aan geheel en
al aangewezen geweest op culturele artefacten om zijn lichamelijke en
geestelijke tekortkomingen te compenseren.  In die zin trekt het
transhumanistische programma slechts de lijn door die de evolutie van de
mens van het prille begin af heeft gekenmerkt. Zoals reeds werd opgemerkt
kunnen hieraan vanzelfsprekend geen normatieve argumenten voor de
bevordering van het trans- en posthumane worden ontleend, maar we kunnen er
in ieder geval ook geen argumenten tegen aan ontlenen.
	Een pragmatisch argument dat op het eerste gezicht meer hout lijkt te
snijden heeft betrekking op de enorme risico's die samenhangen met
genetische manipulatie en de ontwikkeling van kunstmatig leven en
intelligentie. Om die reden wordt in navolging van de bio-ethicus Hans Jonas
wel gepleit voor een 'heuristiek van de vrees'.  Volgens deze strategie
zouden we op basis van mogelijke toekomstige verschrikkingen moeten
besluiten bepaalde technologische ontwikkelingen tijdelijk te onderbreken,
af te remmen of zelfs volledig te stoppen. In ieder geval zouden we zo
moeten handelen dat we de gevolgen van ons technisch ingrijpen ten alle
tijden kunnen corrigeren. 
	Dat er aan het transhumanistische programma enorme risico's zijn verbonden,
is in het licht van wat hiervoor werd gezegd over de fundamentele
beperkingen die er zijn gesteld aan de menselijke beheersingsdrift,
overduidelijk. De vraag is echter of Jonas' heuristiek van de vrees wel een
realistische optie is. Het idee dat het mogelijk zou zijn alle gevolgen van
ons technisch ingrijpen te kunnen overzien en desgewenst corrigeren lijkt in
het licht van de onvoorziene en (in het geval van chaotische complexiteit
zelfs principieel onvoorzienbare) neveneffecten van informationistische
ingrepen in de natuur een onrealistisch uitgangspunt, dat op negatieve wijze
vasthoudt aan het modernistische ideaal van de maakbaarheid van de
werkelijkheid. En ook de idee dat het in het vermogen van de in een
technotoop levende mens zou liggen technologische ontwikkelingen
daadwerkelijk een halt toe teroepen, lijkt niet gedragen door een overmaat
aan realiteitszin. We zijn niet bij machte de Odyssee van het leven te
stoppen. Onze inspanningen zullen veeleer gericht moeten zijn op de
mogelijkheden de richting ervan bij te sturen. Bovendien kan men zich
afvragen of het moedwillig afremmen of stoppen van creativiteit en
experimenteerlust de mens ook niet van zijn grandeur zou beroven.
Nietzsche's definitie van de mens als "de grote experimentator met zichzelf"
is meer dan een beschrijving, er spreekt ook een waardering uit. Wanneer we
zuchten onder de risico's die met de menselijke experimenteerzucht verbonden
zijn, kan het een troost zijn te bedenken dat het experiment van de evolutie
tot aan de mens uitsluitend werd geleid door het blinde toeval. 
	Met de bovenstaande overwegingen is de normatieve vraag of wij het trans-
en posthumane dienen te bevorderen natuurlijk nog steeds niet beantwoord.
Indien wij die vraag willen beantwoorden, zouden we ons om te beginnen
moeten afvragen of de vooronderstelling van het transhumanistische
programma, dat dit programma ons geluk zal bevorderen, juist is. Daarbij
dient in gedachten te worden gehouden, dat we hier niet alleen spreken over
het geluk van de mens, maar evenzeer van de trans- en posthumane
levensvormen die worden nagestreefd. Een transhumanistische ethiek kan niet
anders zijn dan een geradikaliseerde Ferne-Ethik, die - binnen de eerder
aangegeven grenzen van de menselijke verantwoordelijkheid - niet alleen
verantwoordelijkheid draagt voor het menselijke nageslacht, maar ook voor de
mens geschapen levensvormen. Wat de mens betreft kan men zich afvragen of de
beteugeling van het toeval en - in het meest radicale scenario - de
sterfelijkheid van het menselijke leven in alle opzichten een
nastrevenswaardig ideaal is. Elders heb ik betoogd dat het het accidentele,
contingente en noodlottige toeval niet alleen een bedreiging vormt van het
menselijk geluk, maar op paradoxale wijze ook een van de voornaamse bronnen
is van dit fragiele geluk uitmaakt.  Eliminatie van het toeval roept het
schrikbeeld op van dystopieën zoals Aldous Huxley's Brave New World, waarin
onder het devies "Gemeenschappelijkheid, Gelijkvormigheid, Gelijkmatigheid"
en met behulp van chemische en psychologische manipulatie de mens is
getransformeerd tot een volstrekt inwisselbare 'hedonistische machine', die
niet langer in staat is tot werkelijke gevoelens. Als dit de consequentie
(of zelfs het ideaal ) is van het transhumanistische project, dan is het
resultaat minder de schepping van de Übermensch zoals Nietzsche die voor
ogen stond (die het toeval  vanuit zijn amor fati juist tot in het extreme
affirmeert), maar veeleer die van de nihilistische 'laatste mens' waartegen
Nietzsche juist zijn pijlen richt.  En zou het eindeloze oprekken van de
levensduur van de mens in de richting van de onsterfelijkheid hem niet doen
vervallen in eeuwige terugkeer van het gelijke en daarmee in een
afgrondelijke verveling? Of is het schrikbeeld van gemeenschappelijkheid,
gelijkvormigheid en gelijkmatigheid het resultaat van de achterhaalde
modernistische illusie dat het mogelijk zou zijn het wedervarende toeval
volledig te beheersen? Is het niet veeleer zo dat een toename van beheersing
en controle juist zal leiden tot nieuwe, wellicht nog veel radicalere vormen
van accidenteel, contingent en noolottig toeval, die ons leven tot een nog
veel groter en gevarieerder avontuur zullen maken dan het nu reeds is?
Wanneer dit het geval zou zijn, dan zou het humanistische ideaal van
zelfontplooiing niet zozeer geschaad worden door het transhumanistische
programma, maar veeleer een ongehoorde nieuwe impuls krijgen. 
	Het zou van intellectuele overmoed getuigen te menen dat we afdoende
antwoorden zouden kunnen formuleren op deze, en aanpalende vragen.  Zeker
wanneer we bedenken dat we bij de beoordeling van de wenselijkheid van
trans- en posthumane levensvormen ons moeilijk aan de neiging zullen kunnen
onttrekken deze vanuit een antropocentrisch perspectief te beoordelen. Maar
zoals de aap zich geen adequaat beeld kan vormen van de menselijke
levensvorm, zo is het ons niet gegeven ons een voorstelling te maken van de
aard en aantrekkelijkheid van deze nieuwe levensvormen. En dat maakt onze
verantwoordelijkheid bij de schepping van deze levensvormen tot een wel erg
hachelijke.
	De meest radicale en moeilijk te beantwoorden vraag die het
transhumanistische programma het humanisme voorlegt, hangt hier nauw mee
samen. Het is de vraag naar de waarde die menselijke levensvorm heeft in
vergelijking met potentiële trans- en posthumane levensvormen.
Vertegenwoordigt het menselijke leven een unieke intrinsieke waarde die het
rechtvaardigt deze levensvorm tegenover deze nieuwe levensvormen te
verdedigen? Of moeten we terugvallen op de argumentatie die ons ingeeft de
panda te beschermen en het menselijk leven verdedigen uit naam van
bio-diversiteit? En als we voor de keuze staan, zullen we dan dezelfde
criteria hanteren die ons doen besluiten dierenlevens op te offeren aan het
welzijn van de mens? Zal de superioriteit (in informatiedichtheid of
vermogens) van trans- of posthumaan leven ons ooit dwingen onszelf weg te
cijferen? Zal onze relatie tot onze mind children vergelijkbaar zijn met die
van de ouder die zich, gedreven door een drift die sterker is dan welke
morele redenering dan ook, opoffert voor zijn of haar kind? Of zal deze
opoffering in geval we van doen hebben met kunstmatige, andersoortige
kinderen ons morele vermogen te boven gaan en zullen we hier slechts kunnen
terugvallen op het egoïsme van de eigen soort? 
	Deze en verwante lastige vragen zullen ons de komende decennia telkens
opnieuw doen opschrikken uit de antropocentrische sluimer waarin ons bestaan
zich doorgaans afspeelt. Het zijn uiteindelijk stuk voor stuk variaties op
de lastigste van alle lastige vragen die de Duitse schrijver Max Frisch aan
ons heeft gericht: "Weet u zeker dat het voortbe\staan van het menselijk
ras, wanneer u en ieder-een die u kent er niet meer is, u echt interesseert?" 


=-=-=-=-=-=-=-=--=-=-=--=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=
Prof.dr J. de Mul
Department of Philosophy / Erasmus Universiteit Rotterdam / P.O.B. 1738
NL-3000 DR Rotterdam (Netherlands) 
Oostmaaslaan 950-952 / Rotterdam
VOX: +31-10-408 8998/8965    FAX: +31-10-212 04 48
private tel/fax: +31-24-3584657
e-mail:   j.demul@fwb.eur.nl
website:   http://www.eur.nl/fw/hyper/home.html
=-=-=-=-=-=-=-=--=-=-=--=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=


--
* Verspreid via nettime-nl. Commercieel gebruik niet toegestaan zonder
* toestemming. <nettime-nl> is een gesloten en gemodereerde mailinglist
* over net-kritiek. Meer info: list@dds.nl met 'info nettime-nl' in de
* tekst v/d email. Archief: http://www.factory.org/nettime-nl. Contact:
* nettime-nl-owner@dds.nl. Int. editie: http://www.desk.nl/~nettime.